Op 26 juli 2012 hield Draghi zijn fameuze “whatever it takes” toespraak, waarin hij beloofde dat de ECB alles zou doen wat nodig was om de euro te redden.
Op dat moment was er nog redelijk paniek in euroland, want de rente op vooral Spaanse en Italiaanse staatsobligatie ging richting 7%. En beide landen zijn te groot om even een reddingspakketje voor in elkaar te zetten. Paniek dreigde.
“Ik sta garant”
En dus gaf Draghi met zijn “whatever it takes” de impliciete boodschap aan alle grote beleggers dat ze veilig die staatsobligaties konden kopen. Hij stond garant.
Grote beleggingsfondsen houden van garanties. Héél erg zelfs.
Zij belegden daarom met veel liefde in Italiaanse en Spaanse staatsobligaties, waardoor de rente daarop daalde. Crisis afgewend. En omdat de Fed en de BoJ vervolgens fors geld begonnen te printen, vloeide nog méér geld richting Europa.
Met als gewenst gevolg dat (terwijl staatsschulden verder stegen) de rente op staatsobligaties nog verder daalde.
Het ongewenste gevolgje
Alleen was er ook een ongewenst gevolgje. Hoe meer geld richting europese beleggingen vloeit, hoe meer de euro stijgt.
En hoe meer de euro stijgt, hoe goedkoper het wordt om te importeren, hoe duurder om te exporteren en hoe meer inflatie daalt.
Als de grote jongens straks winst gaan nemen
Waardoor Draghi wordt gedwongen om geld te printen. Want die inflatie moet weer richting 2%. En als inflatie straks laag blijft, dan gaat hij nog meer geld printen.
Met straks als onvoorzien consequentietje dat de grote fondsen (logischerwijs) de inmiddels behaalde winst op hun Italiaanse, Spaanse, maar ook Franse staatsobligaties veilig gaan stellen. Dat ze dus verkopen.
Dan stijgen de rentes daarop (terecht) fors. En hebben we weer paniek in euroland.